Deze lezersbrief werd ons ingezonden door Pieter De Pauw. Hij was in de academiejaren 2016-2017 en 2017-2018 studentenbeheerder aan de universiteit en als dusdanig medeverantwoordelijk voor het toezicht op de dopen.
De afgelopen tijd leverden nieuwsberichten over doopincidenten opnieuw gemakkelijke munitie voor de critici. Dit soort voorvallen geeft niet enkel de vereniging in kwestie een slechte naam, maar beschadigt ook het imago van het studentenleven. Dat is spijtig, want de meerderheid van de studentenverenigingen doet er wel alles aan om van de doop een onvergetelijke ervaring voor alle schachten te maken. Maar net daarom is het voor hen verleidelijk om elke vorm van kritiek gemakshalve te proberen overstemmen door luidkeels en met de vingers in de oren #DOOPISDOPE te scanderen.
Om het imago van dopen opnieuw op te krikken doen we er goed aan kritische bemerkingen niet zomaar naast ons neer te leggen. We moeten ook erkennen waar het minder loopt en daarvoor oplossingen vinden. De antwoorden die geboden worden in de lezersbrieven die onlangs in Schamper verschenen, hebben me op dat vlak echter op mijn honger laten zitten. Dat verenigingen de dooptraditie volledig de rug toekeren, zoals Kai De Cock bepleit, lijkt niet echt realistisch. Ook Jaime Moreira Resina kan ik niet volgen in zijn overtuiging dat de negatieve verhalen enkel van bekrompen en ongeïnformeerde criticasters komen.
Ik denk dat zowel oorzaak als oplossing voor dit negatieve imago op een veel fundamenteler vlak gezocht moet worden. Het doopdecreet en de doopcontrole, de ultieme argumenten à décharge volgens de voorstanders van de dooptraditie, hebben immers nog vele zwakke plekken waaraan gesleuteld moet worden.
Volgens mij is het centrale probleem dat het Gentse doopdecreet tijdens zijn evolutie een ambigu karakter heeft ontwikkeld. Hoewel het doopdecreet zich door het concretiseren van haar waarden in detailrijke bepalingen schijnbaar tot een reglement heeft ontpopt, heeft dit zich niet vertaald in meer toezicht door de Konventen en de universiteit. In de praktijk blijft de navolging ervan door de beperkte controle en een gevoel van straffeloosheid nog steeds een zaak van engagement. Het doopdecreet blijkt zo vlees noch vis.
Evolutie van het doopdecreet
In 2005 ontstond er voor het eerst binnen de erkende studentenverenigingen een breed draagvlak om studentendopen zelf te reguleren. Ze wouden vermijden dat dopen uit de hand zou lopen door wat men toen reeds beschreef als 'het onverantwoord gedrag van een minderheid van verenigingen en verantwoordelijken'. Het resultaat werd de voorloper van het huidige doopdecreet, een compacte gedragscode van een tiental algemene krachtlijnen. De focus lag niet zozeer op specifieke regels maar eerder op algemene principes, zoals dit citaat uit de aankondiging aantoont: “[We vragen] rekening te houden met de volgende 'richtlijnen', zeg maar: regels van het gezond verstand”. Door het onderschrijven van dit document engageerde elke studentenvereniging zich om schachten respectvol en verantwoord te behandelen en overlast voor bewoners te beperken.
Wat begon als vanzelfsprekende richtlijnen, groeide uit tot een uit de kluiten gewassen reglement, waarvan de achtentwintig artikels een waslijst aan inhoudelijke en administratieve voorschriften bevatten.
Ondanks wat de naam suggereert, is het doopdecreet in feite nog steeds een vrijwillige engagementsverklaring. Toch geloven veel studenten, inclusief Kai De Cock en Jaime Moreira Resina, ten onrechte dat het doopdecreet door universiteit en stad als een bindend reglement wordt opgelegd. Die veronderstelling ontstond omdat Stad Gent en de hogeronderwijsinstellingen sinds 2007 de pen stevig mee hebben vastgehouden, telkens als de tekst van het doopdecreet werd aangepast. Wat begon als vanzelfsprekende richtlijnen, groeide onder hun invloed na enkele jaren uit tot een uit de kluiten gewassen reglement, waarvan de achtentwintig artikels een waslijst aan inhoudelijke en administratieve voorschriften bevatten. Omgekeerd evenredig leek door deze toenemende externe beïnvloeding het gevoel van eigenaarschap over het doopdecreet bij de verenigingen steeds meer te verwateren. Meer en meer ontstond in het studentenleven de perceptie dat het doopdecreet niet vrijwillig door de verenigingen werd onderschreven, maar hen 'van hogerhand' werd opgelegd. Het streven naar een duurzame dooptraditie werd in plaats van een engagement … een reglement.
Toezicht op de naleving van het doopdecreet en sancties
Hoewel de externe invloed op het doopdecreet aanzienlijk steeg, werd tot nu toe heel wat minder aandacht besteed aan de controle op het naleven van het doopdecreet. Noch de stad, noch de universiteit, spelen een actieve rol in het toezicht op studentendopen, maar laten deze verantwoordelijkheid volledig over aan Konventen (i.e. de koepels van studentenverenigingen). Uit deze autonomie blijkt dat ze veel vertrouwen hebben in de Konventen. Die zijn uiteraard veel dichter bij de dooptraditie betrokken. Toch botst deze aanpak op enkele ernstige belemmeringen.
De top van de ijsberg
Eerst en vooral hebben de Konventen - hoewel ze veel tijd en moeite steken in een zo goed mogelijke doopcontrole - niet de nodige mankracht om elke doop van begin tot einde bij te wonen en op die manier alle inbreuken vast te stellen. Binnen een zeer geconcentreerde periode van enkele weken organiseren de verenigingen namelijk één of - zoals in de meeste gevallen - meerdere doopactiviteiten, al dan niet opgedeeld in kleinere groepjes en verspreid over diverse locaties doorheen de stad. Dat zorgt ervoor dat een doopcontroleur tijdens deze ‘doopperiode’ heel wat controles per avond moet uitvoeren. Hierdoor moet men zich, na het controleren van vereisten waaraan men bij de organisatie van een doop moet voldoen, vaak beperken tot een relatief kort bezoek. Men neemt als het ware een willekeurige steekproef. Op deze manier biedt de controle vanzelfsprekend slechts een kort en onvolledig beeld van elke doop. Ondanks hun oprechte inspanningen observeren de doopcontroleurs maar het topje van de ijsberg en hebben ze het raden naar wat er zich onder het wateroppervlak bevindt.
Een maat voor niets
De doopcontrole is niet de enige mogelijke manier waarop inbreuken aan het licht kunnen komen. Ook schachten zelf hebben recht om tijdens de doop het decreet in te kijken en contact op te nemen met de doopcontrole wanneer ze twijfelen of een opdracht in strijd met de regelgeving is. Deze rechten zijn weliswaar goedbedoeld maar blijven vaak dode letter in de realiteit. Om hiervan gebruik te maken moeten de schachten immers stevig genoeg in hun schoenen staan om het hiërarchische rollenspel op de doop te doorbreken en in te gaan tegen de doopmeesters - waarvan ze nota bene al vermoeden dat die de regels overtreden. Kortom, dit idealistische scenario schetst een mooi beeld, maar in de praktijk is het ook niet meer dan dat.
Een kluwen van tegenstrijdigheden
Bovendien blijft het doopdecreet erg vaag en oppervlakkig over zowel het mandaat voor de controle en de bestraffing als de omschrijving van deze bevoegdheden. In de tekst zelf staat niet vermeld wie precies wordt bedoeld met 'de controlerende instantie' en 'de personen die bevoegd zijn tot het opleggen van de sancties'. Voor een concrete definiëring daarvan wordt verwezen naar een 'Intern reglement der dopen', dat echter nergens teruggevonden kan worden. De Konventen nemen de facto de doopcontrole voor hun rekening, maar kunnen geen zware sancties opleggen en moeten zich beperken tot bijvoorbeeld het uitsluiten van de vereniging op bepaalde ‘studentikoze’ activiteiten. Andere sancties, met betrekking tot de subsidiëring en andere rechten die verband houden met de erkenning, kunnen enkel worden opgelegd op basis van het ‘Reglement betreffende de Studentenverenigingen’, het regelgevende kader dat de UGent hanteert voor haar erkende studentenverenigingen. Aangezien het doopdecreet nooit officieel door de UGent zelf werd bekrachtigd, vermeldt de universiteit het doopdecreet hierin evenwel nergens. Dit leidt tot bizarre tegenstrijdigheden tussen het doopdecreet en het voorgenoemde reglement:
1) Het al dan niet onderschrijven van het doopdecreet vormt eigenlijk geen voorwaarde voor erkenning, i.t.t. wat in artikel 1 van het doopdecreet wordt beweerd. Een erkende vereniging die beslist om zich niet te verbinden aan het doopdecreet, kan hierdoor zijn erkenning in principe niet verliezen.
2) Bij een inbreuk van het doopdecreet kan de erkenning van een vereniging niet geschorst of ingetrokken worden, ondanks de vermelding van schorsing als sanctie in artikel 26 van het doopdecreet. Sedert enkele jaren worden de mogelijke aanleidingen voor deze tuchtsancties door de UGent beperkt tot een limitatieve lijst. Hierin wordt 'een schending van het doopdecreet' niet genoemd als mogelijke grond.
De noodzaak van betere controle
Zoals het nu functioneert, biedt het systeem weinig garanties of studentenverenigingen zich effectief over de hele lijn aan het doopdecreet houden. Aangezien studentendopen slechts zeer summier worden gecontroleerd en de drempel om problemen te melden voor schachten erg hoog is, blijven veel inbreuken spijtig genoeg onder de radar. Zelfs als er inbreuken worden vastgesteld, kunnen deze inbreuken niet via de gebruikelijke procedures gesanctioneerd worden. Dat is allesbehalve onschuldig. Zonder middelen om overtredingen vast te stellen en aan te pakken, bestaat immers het risico dat er een gevoel van straffeloosheid begint te heersen. Indien bepaalde verenigingen systematisch het doopdecreet ongestraft kunnen overtreden, dreigt het gevaar dat andere verenigingen hun enthousiasme en hun geloof in de nut en de meerwaarde van het doopdecreet verliezen.
Hoewel achttien van hen het doopdecreet effectief hadden ondertekend en zeventien het zelfs als ‘noodzakelijk’ hadden beoordeeld, bleek dat de meeste respondenten het toch niet zo nauw namen met de regels van het doopdecreet.
Laten we daarin immers niet naïef zijn. Hoewel de ruime meerderheid van Gentse verenigingen zich zeker achter het idee van het doopdecreet schaart, staan we namelijk toch nog ver van een volledige volbrenging van wat erin bepaald staat. Vorig jaar werd dit vastgesteld in een beleidsevaluatie, die door twee UGentstudenten over het decreet werd opgesteld. Om te peilen naar de effectiviteit van het doopdecreet bevroegen ze negentien doopmeesters uit diverse Gentse verenigingen. Hoewel achttien van hen het doopdecreet effectief hadden ondertekend en zeventien het zelfs als ‘noodzakelijk’ hadden beoordeeld, bleek dat de meeste respondenten het toch niet zo nauw namen met de regels van het doopdecreet. Zowaar alle negentien ondervraagden bleken honden- of kattenvoer gebruikt te hebben, dertien lieten hun schachten rauwe eieren consumeren en niet minder dan vier doopmeesters gaven zelfs toe dat er slachtafval werd gebruikt op hun doop. Aan de andere kant is het positief nieuws dat de meeste studentenverenigingen hun voorzorgen nemen, zoals het opvragen van medische fiches, het meenemen van EHBO-kits en het aanbieden van fluohesjes ‘s avonds.
Vrijwillig maar niet vrijblijvend
In dit licht is het niet ongepast om kritische vragen te stellen. Ongeoorloofde praktijken uitbannen kan volgens mij enkel door het doopdecreet nog steviger verankeren als zowel engagement als reglement. Aan de ene kant moeten we ervoor zorgen dat het doopdecreet niet louter gezien wordt als een verplichting, maar dat de intrinsieke motivatie om op een verantwoorde manier te dopen opnieuw aangewakkerd wordt. Meer dan de concrete voorschriften is het immers belangrijk om de nadruk te leggen op achterliggende waarden zoals respect en verantwoordelijkheid. We moeten ernaar streven overal in het studentenleven een gezonde doopcultuur uit te dragen, waarin verenigingen ernstige overtreders niet langer tolereren. Precies om deze cultuur(omslag) te bewerkstelligen is het belangrijk dat alle individuele studentenverenigingen een gevoel van eigenaarschap behouden en samen met andere actoren voldoende inspraak hebben in het doopdecreet.
Aan de andere kant moeten we er vanzelfsprekend ook over blijven waken dat het doopdecreet niet vrijblijvend wordt en aan alle inbreuken duidelijke consequenties worden verbonden. Wie het doopdecreet ondertekent, verbindt zich tegenover alle andere ondertekenaars immers om zich eraan te houden. Controle is daarvoor essentieel. Om de dopen nog uitvoeriger dan nu te toetsen moet de controle wellicht op een andere manier – misschien als ruimere peer-review met een grotere pool van controleurs – georganiseerd worden. Enkel zo kan men het verloop van dopen grondiger controleren. Bovendien moeten sancties stelselmatig uitgesproken worden bij alle inbreuken, zelfs als ze niet extreem genoeg zijn om in de media te komen. Dat vergt een vlottere samenwerking tussen de konventen en de universiteit. Die laatste moet alle afspraken die met de studentenverenigingen en de stad samen vastgelegd worden in het doopdecreet ook effectief implementeren als voorwaarden voor erkenning. Enkel zo kunnen overtreders serieus aangepakt worden.
Enkel door resoluut op te treden tegen het soort dooppraktijken dat niet door de beugel kan, maken we duidelijk dat de Gentse studenten een duidelijke standaard hanteren wat dopen betreft.
Laat ons het slechte imago van studentendopen niet aanpakken door enkel te focussen op positieve verhalen, maar ook door heel bewust onze ogen niet te sluiten voor wat er wel misgaat. Hoewel het doopdecreet een vrijwillig engagement inhoudt, mag het in geen geval vrijblijvend worden. Pas als dergelijke belemmeringen voor een grondige controle op het naleven van het doopdecreet en een vlotter bestraffing van inbreuken worden weggehaald, vormt het doopdecreet meer dan een belofte. Enkel door resoluut op te treden tegen het soort dooppraktijken dat niet door de beugel kan, maken we duidelijk dat de Gentse studenten een duidelijke standaard hanteren wat dopen betreft. Op die manier ligt voor een sterke, hedendaagse Gentse dooptraditie ongetwijfeld nog een lange toekomst open.
Reacties
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
Reactie toevoegen