"Ben jij ook een Turk?": wat je niet zal horen over racisme

Opinie door Youness Iken

Youness Iken

Op een doordeweekse avond kwam ik een student tegen tijdens het uitgaan. Na een babbel van nog geen halve minuut, zag ik vanuit een ooghoek iemand, die erbij stond, op mij afstormen om een prangende vraag te stellen:

“Ben jij ook een Turk?”

Compleet verward door de plotse onderbreking antwoordde ik: “Euh, nee, helaas niet.” Zijn enthousiaste mondhoeken trokken naar beneden en hij droop teleurgesteld af. De student en ik konden ons gesprek echt beginnen. Thuis aangekomen stelde ik mezelf de volgende vraag: was dat nu racistisch?

Want hoe kun je nu racistisch zijn tegen iemand waarvan je denkt dat hij tot je eigen groep hoort?

Wel, het kan.

Was dat nu racistisch?

Als je puur op iemands gelijkaardig uiterlijk afgaat, dan vaststelt dat het geen goede aanwijzing was voor de groepsidentiteit en louter op basis van die vraag beslist dat het gesprek geen zin meer heeft, dan ben je een mislukte racist. Want laten we eerlijk zijn, als ik nu twintig jaar geleden effectief toevallig drieduizend kilometer hiervandaan in een Turks ziekenhuis was geboren, was hij verder gegaan met het gesprek. Ik zou goed lachen mocht ik ontdekken dat hij zelf de Belgische nationaliteit heeft. En die kans zit er goed in.

Hoe langer ik erover nadacht, hoe meer vragen het opwierp. Wat als ik gezegd had dat ik wel een Turk ben? Of was een halve Marokkaan ook al goed geweest? Moest ik dan ook meteen wat specifiëren over taal, religie of de situatie van mijn ouders? Had hij zich dan beter gevoeld? Zou hij plots meer aanknopingspunten gehad hebben voor een gesprek? Zou hij vriendelijker tegen mij geweest zijn? Wilde hij enkel bevestiging dat ik ook maar een beetje Turks DNA heb om bevrediging te vinden in zijn gokje? Ik was niet gechoqueerd door de identiteitsvraag op zich; die krijg ik toch vaker. Wel door het feit dat hij mij onderbrak met een niet zó dringende vraag, die hij als eerste stelde. En vooral omdat mijn antwoord op zo’n inhoudsloze ja-neevraag zo wereldschokkend bleek dat hij droevig en ongemakkelijk wegging. Voor hem was ik al geen individu; nu was ik ook nog eens een niet-Turk geworden.

“Het zijn allemaal racisten”

Flashback naar twee jaar geleden. Ik moest in Borgerhout meespelen in een film. Al grappend vertelde iemand op de set: “Je weet maar nooit in Borgerhout, hè”, duidelijk verwijzend naar het stereotiepe criminaliteitsimago. Ik weet niet meer of ik fronste om zijn vooroordeel – was het racistisch? – maar de set werd even later opgeschrikt door agressie op de filmcrew met een arrestatie tot gevolg. Oh ironie, het onnodig vermelde cliché was pijnlijk bevestigd. Maar dit was nog niet het ergste.

Voor hem was ik al geen individu; nu was ik ook nog eens een niet-Turk geworden.

Toen steeds meer nieuwsgierige bewoners kwamen kijken naar de opnames en zo dicht bij ons stonden dat ze in beeld kwamen, werd hen gevraagd om achteruit te gaan. Een jongen, die ik dertien jaar oud schatte, zei met een smeuïg Borgerhouts accent: “Die willen dat wij weggaan of wat? Pft, het zijn allemaal racisten.”

Als dit de standaardreactie is waarmee zelfs mensen op die leeftijd zich al proberen te verdedigen, dan kan ik enkel concluderen dat de multiculturele samenleving niet in een crisis zit, maar totaal heeft gefaald. Weer kwam ik thuis, weer had ik dezelfde vraag.

Waar komt die vijandigheid vandaan? Meende hij het of was het een grap? Wie treft de schuld voor zo’n opmerking? Is hij niet goed opgevoed? Zouden zijn vrienden hetzelfde zeggen? Wat zouden zijn ouders zeggen? Zijn de media en de politiek verantwoordelijk voor zo’n reactionaire ingesteldheid? Hadden de aanslagen in Brussel van een paar maanden ervoor er iets mee te maken? Maar vooral:

Wat doe je daar in hemelsnaam tegen?

Oh ironie, het onnodig vermelde cliché was pijnlijk bevestigd.

Dit zijn precies situaties die je nooit of te weinig zal horen in het hedendaagse racismedebat, dat volledig is uitgehold door een paradoxale polarisering. Social justice warriors kiezen de kant van de minderheidsgroepen en pleiten voor minder racisme jegens hen, ook op institutioneel niveau. De meest extreme stemmen van de andere kant geven die minderheidsgroepen dan weer de schuld van alles. Dit houdt groepsdenken juist in stand, maar iedereen is er blind voor. Ik zou beide stemmen weleens willen vragen wanneer iemand tot zo’n groep behoort en of zij dat zelf wel kunnen uitmaken, want ik voel me ondanks mijn exotische naam en niet-Belgische nationaliteit in elk geval niet aangesproken.

Om uit te zoeken of mijn vermoeden over het hedendaagse discours juist was, ging ik vorige week naar een debat over racisme op de Blandijn, georganiseerd door de Universiteit Gent zelf. Het was gedoemd om te mislukken door de keuze voor enkele polariserende panelleden (Mia Doornaert en Chokri Ben Chikha), maar bood daarom ook garantie op vuurwerk: “U zegt dat alle Belgen racistisch zijn en dat pik ik niet! Wij veroordelen ook ons koloniaal verleden!” Hevige reactie uit het publiek na een argument van Ben Chikha dat het koloniaal verleden van België ons nog altijd parten zou spelen door racisme vandaag te voeden. Anachronistische onzin, waar ik het, net als de vrouw uit het publiek, niet mee eens ben. Maar de reactie legde perfect bloot waarom het racismedebat geen debat meer is, maar een moddergevecht. De een wordt verweten vooroordelen te verkondigen, maar de ander doet het onbewust zelf. Natuurlijk zei Ben Chikha niet dat alle Belgen (zonder migratieachtergrond neem ik aan) racistisch zijn, hij gaf enkel voorbeelden waarbij hij slachtoffer was van racisme door Belgen en dat maakte zijn betoog gewoon minder interessant en genuanceerd.

Ongelukkig oriëntalisme

“Ben jij eigenlijk zelf vaak het slachtoffer van racisme, Youness?”, vroeg een vriend onlangs. Wel, om eerlijk te zijn: nee. Ik kan me geen enkel geval herinneren. Maar de waarheid ligt in het midden. Bijna altijd zijn ‘racistische’ opmerkingen grensgevallen die ik zou bestempelen als ‘ongelukkig oriëntalisme’. De mensen die zulke opmerkingen maken, willen zich vaak meteen verdedigen door het ‘Ik ben geen racist, maar’-argument te gebruiken. Racistische mopjes kunnen voor mij altijd, maar het wijst zichzelf wel uit wanneer het geen mopje meer is en wanneer iemand racistische attitudes heeft of niet.

Diezelfde vriend vraagt me bijvoorbeeld wel vaker wat ik vind van de boerka of de aanslagen in Brussel. Alsof ik meer geschikt zou zijn om daarover te praten dan iemand anders die daar echt mee te maken heeft. ‘Is zoiets racistisch?’, denk ik dan. Maar waar ik op dat moment meer mee bezig ben, is het feit dat we een deftig gesprek kunnen hebben. En als we elkaar op het einde kunnen begrijpen, dan zie ik niet in hoe hijzelf of zijn vragen racistisch zijn – en al zeker niet hoe dit dan ook maar iets te maken heeft met een of ander ver koloniaal verleden.

Dan wordt het plots duidelijk wat je tegen racisme doet. Praten. Maar op een civiele manier, met argumenten, ook al komen ze uit de onderbuik, en met een eventuele kwinkslag, zoals met die vriend. Want in plaats van af te zakken naar dat racismedebat waar ze met intolerante quatsch elkaar te lijf gingen, was ik diezelfde avond veel liever met mijn vriend uitgegaan – op niet-Turkse wijze.

0
Gemiddeld: 5 (1 stem)

Reactie toevoegen