Is het hoger onderwijs enkel voor strevers uit het aso?

Kijk links van je, kijk rechts van je. Hoe komt het dat jouw aulaburen waarschijnlijk uit de middenklasse komen? Op zulke vragen rond sociale ongelijkheid proberen onderzoekers zoals Isis van Vandelannote een antwoord te vinden.

Hoe definieert u sociale ongelijkheid?

"Wanneer het over studiekeuze gaat, betekent het begrip dat studenten uit een arbeidersgezin systematisch minder aanwezig zijn in het hoger onderwijs, ondanks dat ze dezelfde cognitieve capaciteiten bezitten als studenten uit een hogere sociale klasse. Sociale ongelijkheid zorgt ervoor dat leerlingen andere keuzes maken. Dat kan aan het systeem liggen: ze worden er bijna met de zachte hand toe gedwongen. We zien ook zelfselectie als een veruitwendiging van sociale ongelijkheid: jongeren worden opgevoed met het idee dat hoger onderwijs 'niet voor mensen zoals ons' is. We zien dat zij vaker problemen ervaren doorheen het hoger onderwijs. Dit heeft invloed op hun slaagkansen en op de beslissing om hun studies stop te zetten."

Speelt het secundair onderwijs ook een rol in de keuze om naar het hoger te gaan?

"De keuze hangt sterk samen met de onderwijsvorm waarin studenten zaten tijdens de derde graad. Dat is niet zo verrassend. Onze onderwijsvormen zijn georganiseerd binnen aparte scholen, zoals aso en bso. Als we kijken naar het onderwijslandschap in de VS of het VK, hebben wij een meer rigide opdeling. De schoolkeuze in het secundair onderwijs speelt bij ons een grotere rol in de studiekeuze later. Dat komt net door die rigide opdeling, in combinatie met een brede toegang tot het hoger onderwijs."

"Verder zien we dat er heel wat achter die onderwijsvormen schuilt. Ze hebben verschillende structuren en culturen. De schoolcompositie en de sociale samenstelling van de leerlingen zorgen voor verschillen. Mijn onderzoek in de Vlaamse context toont aan dat die compositie de studiekeuze beïnvloedt, ongeacht de eigen sociale achtergrond. Schoolcompositie is echter ook vervlochten met de onderwijsvorm van een school. Aso-scholen hebben eerder een hogere sociaaleconomische status in vergelijking met tso-, kso- en bso-scholen. De oorzaak ligt in het begin van het secundair onderwijs, waar we zien dat leerlingen uit de arbeidersklasse en etnische minderheden minder kans hebben om naar het aso te gaan."

"Er zijn ook schoolculturen die samenhangen met de onderwijsvorm. We zien dat bso-scholen hoge futility cultures hebben: een algemeen zinloosheidsgevoel bij leerlingen. Ze hebben het idee dat het onderwijssysteem hen tegenwerkt, dat succes geen optie is ongeacht hun inspanningen. Leerlingen op aso-scholen hebben vaker het gevoel dat zij wél de capaciteiten bezitten om een bepaald doel te bereiken. Deze studenten zijn dan ook vaker ingeschreven aan de universiteit."

"Een systeem waarin je op je twaalfde al een richting kiest, is heel slecht voor sociale gelijkheid"

"Die mix van attitudes, individuele, sociale en schoolfactoren heeft dus een impact. Alles is verbonden met de onderwijsvorm die aangeboden wordt. Het is daarom heel frappant dat we secundair onderwijs en hoger onderwijs nog steeds grotendeels behandelen als twee aparte systemen."

Hoe verhoudt Vlaanderen zich tegenover andere landen op vlak van sociale gelijkheid in het onderwijs?

"Ons systeem, waarin je op je twaalfde al een richting kiest, is heel slecht voor sociale gelijkheid. Aan de andere kant is ons hoger onderwijssysteem heel open. Van zodra je een diploma van de middelbare school hebt, kan je naar het hoger. Alleen zien we dat die zes jaar in het middelbaar leerlingen ook socialiseren voor de toekomst. Voor bso-studenten hoort hoger onderwijs daar dan vaak al niet meer bij; zij worden op die manier onofficieel uitgesloten. Dat iedereen de kans heeft om naar het hoger onderwijs te gaan, zorgt voor een heel brede instroom, maar ook voor een grote uitstroom in het eerste jaar."

Hoe kunnen we sociale ongelijkheid in het hoger onderwijs tegengaan?

"Eerst en vooral is er een volledige hertekening van het secundair onderwijs nodig. Waar wij als sociologen al heel vaak voor gepleit hebben, is om studenten pas op veertien jaar een richting te laten kiezen. En ik weet dat dat ondertussen technisch gezien zo is, maar in de praktijk hebben we nog steeds aso- en bso-scholen. Er is een eengemaakte eerste graad, maar je weet ook welke school later algemene opleidingen zal aanbieden. Dus dat onderscheid is er gewoon nog altijd. Het idee van de brede eerste graad zoals die er nu is, werkt niet."

"Het idee van de brede eerste graad zoals die er nu is, werkt niet"

"Hoe later de keuze valt, hoe kleiner de invloed van je achtergrond is. Dus dan wordt het hopelijk eerder een keuze gemotiveerd vanuit interesses en talenten dan één vanuit sociale achtergrond. In het hoger onderwijs kan er ook veel worden gedaan. We zien dat studenten, zeker vanuit de arbeidersklasse, het moeilijk hebben zich aan te passen. Voor hen is dat een volledig nieuwe wereld. Ze zijn vaak de eersten die naar het hoger onderwijs gaan, en dus zijn rolmodellen daar belangrijk. Die rolmodellen kunnen bijvoorbeeld helpen door hun sociale netwerk proberen te versterken."

Kunnen studentenverenigingen ook helpen?

"Zeker. Het moeilijkste zal zijn om leden uit de arbeidersklasse te vinden en hen ook echt het gevoel te geven dat ze deel uitmaken van de studentenvereniging. Het sociale netwerk is erg belangrijk voor de integratie in het hoger onderwijs. Het gevoel dat je hier thuishoort, is een bepalende factor in het slagen van een student."

0
Gemiddeld: 5 (2 stemmen)

Reactie toevoegen