‘Vertrouwen, samenwerking, en pragmatisme’, dat zijn de kernwoorden waarmee het kandidaat (vice)rectorsduo Rik Van de Walle en Mieke Van Herreweghe hun programma samenvatten. Het zijn drie woorden die het andere duo, Guido Van Huylenbroeck en Sarah De Saeger, ongetwijfeld ook zullen kunnen omarmen, al was het maar blijkens hun keuze om ‘samen’ tot kernwoord van hun programma te maken. Het eerstgenoemde duo verduidelijkt op hun website dat dit ‘vertrouwen’ niet als ‘blind vertrouwen’ moet worden gelezen, wat als academische deugd de medewerkers en studenten aan de Universiteit Gent zeker zal aanspreken. Ook ik werk aan deze universiteit en ook ik voel me door deze wervende leuzen geraakt. Het vertrouwen dat van de universitaire gemeenschap gevraagd wordt hoef ik niet blindelings te geven, maar mag getoetst worden. Laten we de gezichtsbepalende kandidaatrector van het eerste duo daarom eens tegen de lat van zijn programma leggen. Ik zal me daarbij beperken tot drie thema’s: publicatiedruk, werk-privé-balans en verengelsing van het onderwijs. Toegegeven, ik zou dat dan eerlijkheidshalve waarschijnlijk ook voor de kandidaat-vicerector moeten doen en waarschijnlijk ook voor de kandidaten van het andere team, maar daarover mogen anderen schrijven.
Publicatiedruk en 'salamisering'
Laten we beginnen met een van de kerntaken van het universitaire bedrijf, het uitvoeren van hoogwaardig onderzoek en het publiceren van de resultaten daarvan. In de context van de financieringsmechanismes van de universiteiten zegt het programma van Van de Walle/Van Herrewege daarover: “De immer groeiende publicatiedruk en de ‘salamisering’ van onderzoek (onderzoek in schijfjes opdelen om zo in verschillende tijdschriften te kunnen publiceren) die daaruit voortvloeit, kan alleen opgelost worden indien de universiteiten een gezamenlijk standpunt innemen en verdedigen.” De vraag stelt zich van wie die publicatiedruk dan wel komt? Het antwoord is bekend: van de universitaire overheden op centraal en facultair niveau, die in een rat race om maar een groter aandeel uit de gesloten financieringsenveloppe te kunnen verwerven de onderzoekers aanzetten tot een steeds grotere publicatie-output. Het probleem dat in het programma van beide kandidaatduo’s wordt onderkend is dat publicatiedruk op de medewerkers nu extreem hoog ligt en wellicht te hoog. Binnen de UGent zijn er daarenboven onderscheiden publicatieculturen, die zich langs de krijtlijnen van faculteiten, disciplines en onderzoeksgroepen verschillend aftekenen. In mijn faculteit (Letteren & Wijsbegeerte) wordt traditioneel gepubliceerd als individu en veelal in boekvorm (een trage vorm van publiceren), maar in het laatste decennium met de druk vanuit zowel het centrale als het facultaire niveau stijgt ook hier het aandeel groepspublicaties. In de faculteit waar Rik Van de Walle deel van uitmaakt ligt de nadruk op publiceren in teamverband. Daar is op zich niets mis mee, maar als alfawetenschapper stel ik me wel de vraag of ook hier de druk op de professoren en het assisterend academisch personeel niet te veel toeneemt. De professoren, zeker zij die nog niet in een vastbenoemd statuut zitten (Tenure Track), worden continu opgejaagd door Gepersonaliseerde Doelstellingen die door de faculteiten worden vastgelegd en eigenlijk zonder uitzondering hoog of te hoog liggen. In de Academische Bibliografie van de universiteit kunnen we eenvoudig nakijken welke publicaties elke medewerker op zijn naam heeft staan. Bij Van de Walle staat de teller op 901. In het afgelopen tijdvak van vijf jaar (2012-2016) komt hij uit op niet minder dan 319 afzonderlijke publicaties, vrijwel allemaal als coauteur. Als we uitgaan van 254 reguliere werkdagen in een jaar dan betekent dit dat Van de Walle elke vier dagen een publicatie in druk weet te krijgen; als we er van uitgaan dat hij ook alle verlofdagen en de weekenden werkt (en helaas doen vele medewerkers dat) dan komen we toch nog uit op één publicatie elke 5,7 dagen.
"Rik Van de Walle heeft de afgelopen vijf jaar 319 publicaties op zijn naam staan, om de vier dagen één"
In academische termen betekent dit dat Rik Van de Walle een uiterst succesvolle wetenschapper is, die een zeer groot team leidt en betrokken is bij vele projecten en die waarschijnlijk ook in gang zet. Ik vraag me echter af, hoe hij dit kan doen? De vork van vijf jaar is in dit verband niet zonder betekenis omdat dit juist ook de jaren waren dat hij decaan van de faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur was, sinds 2014 nog een gecumuleerd met een vakgroepvoorzitterschap. Een dergelijke concentratie van macht is natuurlijk al bedenkelijk, in de feiten ook onverenigbaar, maar reglementair nog steeds toegelaten (en de UGent heeft helaas getoond in het uitwerken van reglementen wel wat sturing te kunnen gebruiken). Tegelijk leidt hij dan ook nog een groot onderzoeksteam met vele doctorandi en postdoctorale medewerkers. Dat kan niet anders dan onmetelijk veel tijd kosten, zeker als we dan nog onderwijstaken en andere afgeleide functies erbij tellen, gevoegd bij de voorbereidingen voor de kandidatuurstelling voor het rectorschap. Welk aandeel is dan in al die publicaties van hem zelf? Heeft hij überhaupt de tijd gehad om al deze artikelen ook inhoudelijk te beoordelen voor hij zijn naam eraan verbond? In welke mate is dit altijd wenselijk voor betrokken andere auteurs, i.c. de onderzoekers die het eigenlijke werk hebben gedaan? Ligt er binnen de onderzoeksgroep niet een te grote druk om Van de Walle er als auteur bij te nemen (gevraagd of ongevraagd), juist omdat hij zowel promotor, leider van de onderzoeksgroep, vakgroepvoorzitter en decaan is? Op elk niveau zul je hem immers tegenkomen. Moeten we als universiteit ons personeel niet beschermen tegen dergelijke situaties? Dringt er zich niet een andere bestuurscultuur op? Is dit academische wereldbeeld de bagage die we van een rector aan de UGent verwachten en die bij de beleidsbepaling bewust of onbewust een rol zal gaan spelen, en dus ook voor de andere faculteiten?
"Moeten we ons personeel niet beschermen tegen dergelijke situaties?"
Work-life balance
Het tweede thema, de zo dringend gewenste balans tussen werk en privé, heeft natuurlijk heel veel te maken met het eerste thema omdat juist de (te) hoge publicatiedruk een zware impact op het gezins- en sociale leven heeft. Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat door de zeer toegenomen bureaucratisering van de universiteit, gevoegd bij de reguliere onderwijstaken, er eigenlijk pas in de avonduren en de weekenden tijd overblijft voor het schrijven aan publicaties. Als Mediterraan archeoloog is het bovendien niet evident om het veldwerk voor het onderzoek in de normale semesterstructuur in te passen, zodat ook dat ‘labo’-deel van ons onderzoek in de verlofperiodes plaats moet vinden. Dat alles gaat natuurlijk ten koste van gezin en sociaal leven. Het is dan ook toe te juichen dat in de programma’s van beide kandidaatduo’s er voor deze problematiek aandacht is. In het programma van Van de Walle/Van Herreweghe, wordt dit ingevuld door “flankerende gezinsvriendelijke maatregelen: aanbieden van rustige borstvoedingsruimtes, kinderopvang voor kinderen vanaf drie jaar, extra toelagen voor gezinsondersteuning bij buitenlandverblijven in het kader van een sabbatical, meer gezinsondersteuning bij inkomende internationale personeelsleden”, maar wordt het verder echter vooral gekoppeld aan een vernieuwing van de universitaire infrastructuur. Als kiezer vraag ik me dan af hoe Rik Van de Walle daar zelf tegenover staat? Op de verkiezingswebsite zegt hij: “In tegenstelling tot wat je misschien denkt, ben ik niet getrouwd met mijn werk maar wel met de nog veel boeiender Brenda Delcloo” (gelukkig werkt laatstgenoemde ook aan de universiteit). In het interview met Schamper (576) waarin de kandidatuur van het team Van de Walle/Van Herreweghe werd bekend gemaakt, zegt hij echter: “Ik ben van niemand. Ik ben van de universiteit en een beetje van mijn vrouw.” Het laatste zal ongetwijfeld met een knipoog gezegd zijn, maar in combinatie met de hiervoor al aangehaalde Hercules-taken die Van de Walle door de combinatie van zoveel functies dagelijks zal moeten uitvoeren, zal er wel een grond van waarheid in schuilen. De vraag die dan bij mij opkomt is of iemand die dit soort doorgedreven arbeidsethiek aan zichzelf oplegt wel de juiste persoon is aan wie ik de zorg voor een betere werk-privé-balans aan de Universiteit Gent wil toevertrouwen?
"Is iemand die dit soort doorgedreven arbeidsethiek aan zichzelf oplegt wel de juiste persoon om voor een betere werk-privé-balans aan de Universiteit Gent te strijden?"
Verengelsing
"De Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur werd aangehaald als voorbeeld hoe het niet moest"
Over het derde en laatste thema, de verengelsing van het academische onderwijs, is eerder al in de Standaard geschreven door zowel het kamp van Van de Walle/Van Herreweghe (14.4.2017) als door Van Huylenbroeck/De Saeger (18.4.2017). In het stuk van de professoren Deneckere, De Wever en Vrint werd terecht kritisch gekeken naar de dreigende verengelsing van het academische onderwijs aan de Universiteit Gent. Vreemd genoeg werd het voorbeeld van de faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur aangehaald als voorbeeld hoe het niet moest, en vreemd genoeg zonder melding te maken van het feit dat dit nu juist de faculteit van Van de Walle is. In een reactie hierop weerlegden Guido Van Huylenbroeck en Sarah De Saeger de ten onrechte aan hen toegedichte intenties tot veralgemening van het Engels als onderwijstaal. Het gegeven dat het juist Rik Van de Walle was die als decaan de algehele verengelsing van de masters in zijn faculteit er heeft doorgedrukt, zonder valabele Nederlandstalige alternatieven te bieden blijft echter in de verkiezingscampagne zorgvuldig onder de radar. Zijn programma zegt daar expliciet het volgende over: “Een verregaande verengelsing van opleidingen (zoals in Nederland aan de gang is) is niet wenselijk voor bacheloropleidingen. Voor masteropleidingen is de onderwijstaal Engels (of eventueel een andere taal) enkel te overwegen indien ze een meerwaarde is voor de studenten en het afnemend werkveld.” Op zich is dit een redelijke stellingname, maar de praktijk leert dus anders. Ook hier dringt zich de vraag opnieuw op of iemand die in zijn faculteit bewezen heeft geen goede hoeder te zijn van het Nederlands als onderwijstaal (i.c. als flankerende taal voor het Engelse masterprogramma) wel de juiste persoon is aan wie ik de zorg voor een gebalanceerde onderwijstaalstrategie wil toevertrouwen. Mijn antwoord op deze retorische vraag moge duidelijk zijn.
Van een rector aan de UGent mogen we verwachten dat een programma niet alleen op woorden en intenties gebaseerd is maar ook op een track record dat daarmee in overeenstemming is.
Prof. Roald Docter
Reacties
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
(Geen onderwerp)
Reactie toevoegen