Eeuwige evolutie

De populaire paleontoloog Stephen J. Gould claimde in 2000 dat de mens de laatste 40 à 50 000 jaar geen evolutie meer doormaakte. Volgens hem hebben we alles wat we vandaag ‘cultuur’ en ‘beschaving’ noemen met hetzelfde lichaam en brein gecreëerd. Enerzijds omdat de gevaarlijke omgeving die natuurlijke selectie noodzakelijk maakt volledig ingekapseld werd in beton, anderzijds omdat mensen allerhande mechanisme bedachten om ook de zwaksten in de samenleving aan boord te houden. Maar klopt dat wel? Om evolutie mogelijk te maken moeten een aantal voorwaarden vervuld zijn. Ten eerste is er een gevarieerde genenpoel noodzakelijk, waarmee nieuwe combinaties gevormd worden. Aangezien we ondertussen met zeven miljard mensbaksels rondhossen, is dat alvast geen probleem. Bovendien doen zich nog voortdurend nieuwe mutaties voor in de genen, soms aan een schrikbarend tempo. De verscheidenheid neemt dus nog steeds hand over hand toe. Uit die variatie gebeurt vervolgens een selectie door druk uit de omgeving. Zo zorgt een bleke huid ervoor dat vitamine D gemakkelijker wordt opgenomen door het lichaam, wat geen overbodige luxe is in de noordelijke kou. Maar die adaptaties hoeven niet per se parallel te verlopen: een gelijkaardige omgeving kan door geografische afstand toch nog een verschillende uitkomst opleveren. Zowel Zweden als Japanners zijn blank, maar de samenstelling van hun genetisch materiaal is toch anders. En wie ooit te horen kreeg “je lijkt als twee druppels water op je vader”, weet dat ook de derde voorwaarde - overerving - vervuld is. (Wie dit niet te horen kreeg, kan best zijn of haar moeder aan een kruisverhoor onderwerpen.)

De verscheidenheid neemt nog steeds hand over hand toe

Evolutie is een zeer traag proces, maar af en toe kan er door grote verandering snel schot in de zaak komen. De impact van de agrarische revolutie op de menselijke genen is enorm. Mensen stierven bij bosjes omdat ze niet in staat waren om goed koolhydraten en zuivel te verteren. Alleen de sterksten overleefden de selectieprocedure, en in ijltempo traden mutaties op die het mogelijk maakten om de vlotte doorloop van landbouwproducten mogelijk te maken. De populatie schoot daarna de hoogte in, de bevolkingsdichtheid nam toe en infectieziekten zagen hun kans schoon. Opnieuw overleefden alleen diegenen met de beste weerstand. Daarnaast heeft evolutie ook een invloed op cultuur: gedrag verandert, organisatievormen worden versterkt … De cultuur heeft op haar beurt weer invloed op het genoom. We kunnen dus spreken van een co-evolutie tussen cultuur en genetisch materiaal. Alleen kan de fysieke evolutie geen gelijke tred houden met de snel wisselende culturele omgeving, waardoor er sprake is van een ‘cultural lag’. Dat verklaart waarom mensen wel een aangeboren angst hebben voor spinnen en wilde dieren, maar niet voor aanstormende trams of stopcontacten, die minstens even gevaarlijk zijn. De menselijke evolutie is dus nog zeker niet gestopt. Blijft de vraag over wat vandaag de voornaamste sturende factor is: cultuur of Darwiniaanse evolutie? Het wetenschappelijke debat daarover woedt hevig, laat ons hopen dat de heren professoren nog voldoende tijd vinden om de overerving in stand te houden.

Er is een co-evolutie tussen cultuur en genetisch materiaal