De universiteit krijgt een banvloek

De zaak-Brasseur

Van alle opmerkelijke passages uit de geschiedenis van de UGent is er eentje die er toch bovenuit steekt: de zaak-Brasseur. Of wanneer de bisschoppen in Vlaanderen een banvloek over de toenmalige Rijksuniversiteit Gent uitspraken.

De Luxemburgse professor Hubert Brasseur was van 1852 tot 1865 in dienst bij de Rijksuniversiteit en doceerde er Politieke Economie en Natuurrecht. Hij maakte deel uit van een evolutie van toenemend rationalisme en positivisme aan de universiteit, wat de katholieke kerk tegen de borst stuitte. Dat werd heel tastbaar wanneer hij in 1855 enkele, voor die tijd, controversiële uitspraken deed tijdens zijn lessen Natuurrecht. Zo zou hij onder andere de goddelijkheid van Christus ontkend hebben en waren de middeleeuwen volgens hem een periode van theocratisch obscurantisme. Dit viel niet in goede aarde bij de clerici en allerminst in het ultramontaanse kamp (een strekking die de autoriteit van de paus in zaken van geloof en discipline benadrukt, red.). Zo publiceerde de ultramontaanse krant Le Bien Public het voorval en poneerde zij dat de wetenschappelijke vrijheid van de professoren minder van belang was dan het "eerbiedigen van de godsdienstige gevoelens van de studenten."

Aangezien de overgrote meerderheid van de studenten katholiek was, meenden zij dus dat het universiteitsonderwijs niet buiten de lijntjes van de katholieke leer mocht kleuren. Ook de Gentse bisschop Delebecque deelde die mening en zocht hiervoor steun bij de conservatieve regering-De Decker. Zij besloten dat Brasseur grondwettelijk niet in fout was en lieten hem vrijuit. Delebecque zocht zijn steun dan maar bij de Heilige Stoel, wat zou leiden tot de beruchte 'banvloek'. Hij maande alle gelovigen in zijn bisdom aan om hun kinderen niet langer naar de Gentse Rijksuniversiteit te sturen. De Brugse en Doornikse bisschoppen volgden zijn voorbeeld.

De universiteit zag haar studentenaantal sterk dalen ten voordele van de immer katholieke universiteit van Leuven

Wanneer ook dat de regering niet kon overtuigen, ging hij nog een stapje verder en besloot hij een herderlijke brief (een brief die door de pastoors in het bisdom voorgelezen moet worden, red.) op te stellen. Daarin veroordeelt hij de rijksuniversiteit ten stelligste en bestempelt hij Brasseur en twee van zijn collega's als ketters en het onderwijs als godslasterend. De herderlijke brief, die in september 1856 gepubliceerd werd, sloeg in liberale kringen in als een bom. Nog nooit was het universiteitsonderwijs op die manier aangevallen door het episcopaat.

Zo'n twee weken later volgde de Brugse bisschop Malou het voorbeeld van zijn Gentse collega met zijn eigen herderlijk schrijven. De crisis benadrukte nog maar eens de splitsing bij de katholieken tussen de ultramontanen, die zich achter de bisschoppen schaarden aan de ene kant, en de gematigden, die de kant van de regering kozen aan de andere kant. Uiteindelijk wist de ultramontaanse fractie gedeeltelijk te zegevieren wanneer de regering besloot dat hoogleraren zich moesten onthouden van aanvallen op de essentiële beginselen van elke erkende eredienst in hun lessen én in hun publicaties.

De affaire eindigde voor Brasseur en de universiteit in mineur. De universiteit zag haar studentenaantal sterk dalen ten voordele van de immer katholieke universiteit van Leuven. Brasseur mocht vanaf 1857 het vak Natuurrecht niet meer doceren en uiteindelijk zou hij in 1865 ontslag nemen. Ook van belang: de groeiende kloof tussen de katholieke fracties, deels als gevolg van deze hetze, zou leiden tot de val van regering-De Decker eind 1857. 

0
Gemiddeld: 5 (1 stem)

Reactie toevoegen