Begin april bereikte ik de gezegende leeftijd van 23. Plots kwam het besef: ik leef al 5 jaar uit een koffer. Toen ik 18 was, vond ik dat best stoer, zo always on the road. Mijn ouders zijn verspreid over het land als het Saharazand dat autoramen verduistert. Een volgestouwde valies vergezeld door het geluid van eeuwig rollende wieltjes en de zijdezachte stem van die vrouw van de NMBS ... beter dan dat kan het vast niet worden. Mijn valies is mijn persoonlijke Villa Kakelbont, vol gestreken doch ietwat verfrommelde kleren. Daar zag ik geen graten in. Iedere plooi was een avontuur. Een verloren sok hier, een vergeten T-shirt daar − Pippi Langkous is er helemaal niks bij.
De trein was mijn eeuwig vat vol verhalen: immer charmant, eeuwig muf. De trein baant zich een weg langs dorpen die lang geleden al gestorven zijn, maar de inwoners nog net niet. Of langs café 'Het Paradijs', waar je tussen het bord van een afgewassen biermerk en goedkope witte stoelen een opgestapelde hoop herinneringen ziet aan dagen die ooit goed waren, met zwijgende oude mannen die goudkleurig bier sipten. Café 'Het Paradijs' is gesloten, de mannen zijn dood en de stoelen versleten. Maar sommige mannen drinken bier op de trein. Soms verraadt hun buik dat het niet de eerste keer is dat ze dat doen. De mannen naast mij lachen ongemakkelijk met elkaar. Ze delen een vierzit. Dat schept een band. Ze praten over oud zijn. Ik kan niet meepraten, ik ben namelijk niet oud. Ze praten over hoeveel water velden kunnen opnemen. Ik kan niet meepraten, het interesseert me namelijk niet. Uit een donkergroene camouflagerugzak die ik bijna niet zag staan op de grijsgetrokken treinstoelen, gooit een man stiekem schelletjes kippenwit in zijn mond. Het ging zo snel dat als hij een kikker was geweest, ik had kunnen zweren dat hij het met zijn tong had gedaan. Het moment dat het kippenwit zijn mond in vloog, is het moment dat de trein voor mij zijn charme verloor.
Ik was altijd een beetje overal, nu ben ik vooral overal een beetje nergens
Ik was altijd een beetje overal, nu ben ik vooral overal een beetje nergens. Het geluid van de wieltjes van mijn valies klinkt niet langer avontuurlijk. Het gerol doet me denken aan vapeurs en volksverhuizingen in Gent-Sint-Pieters, aan de geur van gebakken uien en Luikse wafels uit bouwvallige hokjes. Ik heb geen flauw idee hoeveel kleren ik eigenlijk heb. Het is als een soort diaspora van mijn kleerkast: een broek bij mama, een trui bij papa, een jogging bij mijn lief en 26 onderbroeken op mijn kot. Het is alsof ik een soort persoonlijke nestdrang heb, gedreven door het magische idee dat al mijn spullen op één plaats liggen. Onlangs betrapte ik mezelf er zelfs op dat ik overwoog een klein strijkijzer te kopen, een beginnersmodel.
Reactie toevoegen