In deze eindeloze oceaan van het leven wou ik dat ik een boot was. Maar neen, ik heb twee ijzeren vleugels en een propeller op mijn neus. Ik ben een vliegtuig.
Het leven is een grote, diepe oceaan. Waar er vroeger nog een houvast was en rustpauze kon genomen worden op het vasteland, is tijdens de adolescentie alle landmassa verdwenen. Blijft nu nog over: een groot wateroppervlak waar iedereen zich uitzichtloos moet zien te redden.
Niets dat beter is dan een boot om rond te dobberen en rustig een eigen koers te varen. Half gedrenkt in de oceaan des levens, doorklieft de boot met een stevige voorsteven het water. Hij groet met de sympathieke scheepstoeter de andere boten en leidt een aangenaam, gelukkig leven.
Maar ik, ik zit ergens op het dek van een van die boten. Te timmeren, te lassen. Plannen aan het hertekenen en alles met smeerolie aan het behandelen zodat de propeller weer enthousiast en overmoedig kan ronddraaien. Want ik wil hoger en steeds verder vliegen dan de vorige keer. Boven de wolken, weg van de oceaan, waar de realiteit van de oceaan zó klein geworden is, waar alle zorgen opgeslokt worden door een kudde wolken.
Daar zweef ik dan. Hoog en droog, een gelukkig bestaan. Weinig zorgen in de cockpit; de propeller zoeft enthousiast door de blauwe lucht. Totdat het brandstoflampje weer begint te branden, totdat een losgedraaide vijs de propeller blokkeert, totdat een irreële doemgedachte mij opnieuw kaapt. Na een roes vol geluk en zonder zorgen, raak ik opnieuw verloren en niemand die me daarboven kan helpen. Icarusgewijs moet ik dan voor de zoveelste keer opnieuw neerdalen naar het wateroppervlak.
Ik wil hoger en steeds verder vliegen dan de vorige keer. Boven de wolken, weg van de oceaan
Daar drijf ik dan. Terwijl mijn carrosserie zich langzaam en ongewild volpompt met het zoute water, staar ik naar de lucht waar ik net nog vol plezier door hing te scheren. De wolken versperren het zonlicht dat daarnet mijn metaal omarmde. Wanneer het water bijna de cockpit bereikt heeft, hoor ik een sympathieke scheepstoeter. De boot gooit me een reddingsboei toe en sleept me gastvrij op z'n dek. Ik ben opnieuw gered. Ik kan opnieuw beginnen met timmeren en lassen, mijn plannen worden hertekend, de propeller wordt gedeblokkeerd.
En terwijl ik mezelf voor de zoveelste keer moet oplappen, denk ik: ik wou dat ik een boot was. Dan kon ik veilig op het water blijven. Zelfstandig door de oceaan een eigen koers varen.
Maar het is oké om een vliegtuig te zijn, zolang je voldoende boten in je leven hebt om je een reddingsboei toe te werpen. En de ultieme droom om zo'n watervliegtuig te worden dat kan drijven, die komt misschien ooit uit. Zolang ik maar geen onderzeeër word.
Reactie toevoegen