Kort

Stille waters hebben diepe gronden. Dat zei jij toen je het uitmaakte op de Theresianenbrug. We hadden daar afgesproken. Je noemde het neutrale grond. Onze adem vormde wolkjes en we waren stil. Jij rustte met je rug tegen de brugleuning, ik stond erover gebogen. Jouw woorden wogen zwaar op mijn ruggengraat. Het wateroppervlak onder ons was onroerend en glad en weerspiegelde de grijze lucht foutloos. Om de bittere smaak uit mijn mond te krijgen, spuwde ik naar beneden en zag hoe de rimpels zich eindeloos verder bewogen en de spiegel doorbraken. We hadden elkaar ontmoet op de Election Night, Vlaamse Economische Kring, 8/11. Tussen de Trumpmaskers en de Clintonvlagjes voelde ik jouw blik steeds vluchtig naar mij toe gaan. Ik wachtte op jou om iets te zeggen. Maar dat deed je niet. En toen ik je wilde zoeken, was je ineens weg. Alsof het lot het wilde, zagen we elkaar later terug in één van de cafés die ik bezocht met de Kroegentocht, Kunsthistorische Kring, 10/11. Je zei niet veel. Een stil type. Maar je had iets waar ik niet weg van kon blijven. We gingen op date. Het gratis vat, Gentse Farma Kring, 14/11 stelde ik voor. Jij haalde je perfect gevormde neus op. Jeneverkubb, Geografica, 14/11 dan maar. Jij ging voor het eerst mee naar mijn kot na de Gravensteenfeesten, 16/11 en ik was in een roes. Het leven was schoon. Jij was schoon. De seks was schoon. Dan ineens stonden we op die fucking brug en zei je dat je je bedenkingen had. Altijd al had gehad. Dat de seks niet fantastisch was. Dat het niet klikte. Dat je niet verder wilde. Ik kwam uit de lucht gevallen. Je leek gelukkig. “Stille waters hebben diepe gronden.” Iemand fietste voorbij en reed over een verhoogje in de tegels. Het kleine ringelende tikje van de fietsbel verlengde zich tot een hoge toon in mijn hoofd. Je wilde weggaan. Alles was gezegd voor jou. Op het einde van de brug hield ik je tegen. Ik draaide je om en legde mijn handen teder op je nek. Je keek me verward aan. Vervolgens begon ik te duwen. Ik voelde je luchtpijp en dacht aan alle keren dat ik naar je hals gestaard had en hem geproefd en geroken had. Ik voelde je haar en je oorschelp en je schokkende rug en dacht aan die keren toen je klaarkwam. Ik voelde hoe je probeerde terug te vechten, maar door de verrassing restte je nog weinig energie. Ik stopte stenen van de waterkant in je zakken en duwde je het water in. Je zonk stilletjes weg, tot je te diep was om je nog te zien. Ik bleef kijken tot de rimpels aan het wateroppervlak uitgedijd waren. De grijze reflectie was terug. Geen briesje. Geen geluid. Geen jij. Stille waters hebben diepe gronden. Gelukkig maar.

0
Gemiddeld: 4.8 (4 stemmen)

Reactie toevoegen