Met ‘Rabot’ schetst Christina Vandekerckhove een rauw en tegelijkertijd aandoenlijk beeld van het leven in de beruchte woontorens in de Rabotwijk. Net op tijd, want binnenkort gaat ook de laatste blok tegen de vlakte.
Enkele dagen voor de première van de docu op Film Fest Gent kunnen we de bevlogen Gentse cineaste spreken. Dat ze het druk heeft, mogen we zelf ondervinden: met pasgeboren Leon in de ene hand en haar vriend in de andere, komt ze iets later dan gepland toe in het Reylofhotel. Ze ziet er voldaan uit. De documentaire mag de nodige tijd in beslag genomen hebben, maar haar tevredenheid blijkt uit alles wat ze doet en zegt. Nochtans is het contrast tussen ‘Rabot’ en haar vorige project, dat ze voor Canvas realiseerde, enorm.
Voor ‘De Nada’ trok u met zanger Daan Stuyven en fotograaf Peter De Bruyne door Spaanse landschappen en verwerkte u de tocht tot een documentaire. Met ‘Rabot’ bent u een compleet andere weg ingeslagen.
"Dat klopt. ‘Rabot’ is echt mijn eigen project, terwijl het beginidee voor ‘De Nada’ van Peter de Bruyne en een goede vriend van hem kwam. Zij waren op zoek naar een regisseur en kwamen zo bij mij terecht. Ik heb er uiteindelijk iets van gemaakt dat van mij is, maar toch niet helemaal. ‘Rabot’ is dat daarentegen wel honderd procent.”
Waarom wou u precies het verhaal van ‘Rabot’ vertellen?
"Naar aanleiding van hun werking daar vroeg Kopergietery (kind- en jeugdtheater in Gent, red.) me in 2013 om een film te maken over de Rabotwijk. Ik heb toen zelf een dossier opgemaakt en doorgestuurd naar het VAF (Vlaams Audiovisueel Fonds, red.) om scenariosteun te krijgen, en die heb ik ook gehad. Pas toen het project van start ging en ik rondliep in de wijk, heb ik beslist om te focussen op de drie appartementsblokken, waarvan ze al één aan het verhuizen waren. Die dorpen in de hoogte die allemaal zouden verdwijnen, spraken mij enorm aan."
Was het ook de bedoeling om het maatschappelijke bewustzijn van de Gentenaars aan te wakkeren?
"Nee, nee. Ik denk nooit: nu ga ik eens dit aanklagen of dat naar buiten brengen. Er zijn andere regisseurs die meer journalistiek te werk gaan. Natuurlijk film ik ook zaken die een boodschap bevatten, maar als maker wil ik steeds een portret schetsen vanuit een artistiek oogpunt. Aantonen dat sociale woningen niet langer geschikt zijn om in samen te leven, was niet mijn uitgangspunt. Ik begin altijd zeer neutraal aan mijn projecten."
"Ik denk nooit: nu ga ik dit aanklagen of dat naar buiten brengen"
Toch is de onverschilligheid van de bewoners ten opzichte van elkaar een centraal gegeven in ‘Rabot’. Een gevolg van de onverschillige houding die de maatschappij tegenover hen inneemt?
"Ik denk dat je onverschillig wordt wanneer je ergens woont waar je gedumpt bent, echt niet meer graag woont, en met allerhande problemen kampt. In de blokken hebben sommigen een drugsprobleem, anderen geen geld. Ze zijn zodanig hard bezig met het hoofd boven water te houden dat ze zich niet meer om een ander kunnen bekommeren. Dat heb ik tijdens het filmen gemerkt: er viel letterlijk iemand naar beneden, en een bewoner die me net iets vertelde keek even op, en praatte gewoon verder. Er is een soort vervlakking bij die mensen gekomen, omdat ze zoveel miserie meemaken. Ze kijken er dan ook enorm naar uit om weg te gaan; van alle mensen die ik ontmoet heb, zijn er maar drie die er graag wonen. De blokken lopen echt op hun einde: ze vormen een soort van terminus, een eindhalte. Daarom is mijn film in bepaalde opzichten ook hard en zwaar."
Waar kunnen de bewoners terecht als de blokken tegen de grond zijn gegaan?
"De sociale huisvestingsmaatschappij WoninGent heeft ervoor gezorgd dat die mensen andere - en vaak ook betere - woningen zullen krijgen. Op dezelfde site aan het Rabot zijn ze nu nieuwe blokken aan het bouwen, maar die zijn veel lager dan de vorige. Sommigen gaan er dus kunnen blijven, anderen komen ergens anders terecht. Een vader en een dochtertje die ik leerde kennen, wonen nu in een huisje met een tuintje. Ook een man die met zijn kinderen en hond op het zeventiende leefde, woont nu in Wondelgem. Uiteindelijk zal iedereen het beter hebben dan in de torens."
Was het moeilijk om de bewoners hun verhaal te laten vertellen terwijl ze in zulke moeilijke situaties in de woonblokken leefden?
"Ja, natuurlijk. Ik ga een kat een kat noemen: de helft van die blok zag mij niet graag komen: “ik heb daar echt geen goesting in meiske, ’t is al moeilijk genoeg” of “oei, oei, nog een camera binnen, vergeet het”. Maar bij de minderheid die wel gefilmd wou worden, greep ik mijn kans. Natuurlijk waren zij ook wantrouwig: ze lieten me in het begin niet zomaar binnen, maar toen ze zagen dat ik daar in een tijdspanne van drie jaar daar altijd rondliep, wisten ze ook dat ik het meende, en begonnen ze ook meer met me te praten. Ik heb vooral heel veel werk in de research gestoken en veel alleen gedaan. Dan stak ik de draaidag in elkaar en belde dan pas de filmploeg: 'De veertiende staan we daar, om acht uur ’s ochtends, en dit is wat we gaan draaien.' Daarna was ik weer alleen. Het was een harde film, ook voor mij."
"De helft van die blok zag mij niet graag komen"
U bent er erg lang geweest; hebt u nog contact met de bewoners?
"Ja, ik ben onderweg al vijf mensen tegengekomen die vroegen hoe het met me ging en enthousiast reageerden toen ze Leon zagen. (Vandekerckhove beviel begin deze zomer van een zoon, red.). Ze hebben mij ook zwanger zien filmen, natuurlijk. Toch is blijvend contact houden altijd moeilijk: je gaat van het ene project naar het andere. Soms bel ik of spring ik eens binnen, maar nu mijn film gemonteerd is, sta ik daar niet meer wekelijks. Veel van hen hebben geen internet, en dus ben ik ze allemaal persoonlijk gaan uitnodigen voor de film: 'Op dat uur, daar. Anders gaat ge het missen.'"
De enige gemeenschappelijke plaats in de blokken zou een mortuarium zijn geweest: niet bepaald iets om vrolijk van te worden.
"Zoals in elke appartementsgebouw vroeger - de blok is gebouwd in ‘72 - is er een mortuarium geweest, maar die ruimte wordt daar nu niet meer voor gebruikt. Toen ik in het begin research deed, dacht ik: aha, dat moet in mijn film. Maar het bleek niet zo filmisch als ik dacht. Het is wel nog steeds zo dat het een blok is waar mensen van komen springen, en dat is heel morbide. Bij mijn weten zijn er ook al twee personen van het dak geduwd. (pauzeert) Je kunt gewoon, hups, het dak op, en dat is ook geweten. Dat zelfmoordidee heb ik ook in mijn film verwerkt. Hoe morbide het ook is, de bewoners spraken daar zo over: ‘Vorige week is er weer één gesprongen. Tweeënvijftig was ze, ze had nog een zak met geld op ’t dak staan’. Zo praten die dus (lacht). Op de duur moet dat ook, om er tegen te kunnen. Als je zulke verhalen hoort, besef je dat het heftig is wat er gebeurt."
De architect van de nieuwe gebouwen bestempelde de woonblokken dan ook als een fout uit het verleden.
"Natuurlijk is het een fout, absoluut. Ik denk dat je mensen op z’n minst een balkon moet geven. Alleen al de structuur van die blok, en met zoveel bij elkaar ... Een quote uit de film beschrijft het als volgt: ‘Als ge een volière hebt en er te veel vogels in steekt, dan pikken ze elkaar dood.’ Dat is wel een beetje zo. Ze hebben het laten verloederen en op zijn beloop gelaten."
Vroeger waren de blokken inderdaad voor de beter gestelden.
"Ze waren heel prestigieus, absoluut. Mensen die hun loopbaan achter de rug hadden, gingen daar hun pensioen tegemoet. Iets wat je ook terugziet in de film, is dat de appartementjes kleine paleizen zijn, sommige kamers zijn impeccable. Maar wanneer je buiten die woningen gaat, is het een vuile boel. Die mensen hebben dat zien veranderen in de loop der jaren: ze wonen er al veertig jaar en herkennen hun appartement niet meer. Het prestige van vroeger is er niet meer."
Is uw kijk op de Rabotwijk veranderd door het project?
"Het is zeker en vast een verhaal dat onlosmakelijk met Gent verbonden is, maar zulke torens vind je overal ter wereld terug. Dat maakt het onderwerp zo universeel: in alle grootsteden, van Parijs tot Barcelona, staan er in de stadsrand wel torens waar de mensen een beetje weggestoken zitten. Een stad heeft graag schone beelden: autovrije delen, fietsers, bomen, groen, schone Scandinavische bars waar je koffie kunt drinken. Aan de rand zijn er dan plekken die niet zo veel op Instagram en Facebook komen. Mogelijk denk je op het einde van de film: amai, is dat in Gent? In 2017, kan dat nog? Je zou bijna denken dat het in een Oostblokland is gefilmd."
"Je zou bijna denken dat het in een Oostblokland is gefilmd"
Lukte het om voor zo’n documentaire aan voldoende subsidies te geraken?
"Dat ging eigenlijk heel vlot. Ik heb een heel goed dossier geschreven voor het VAF, en heb hun steun gekregen. Dankzij hen, Tax Shelter, de provincie Oost-Vlaanderen en Stad Gent hebben we het kunnen realiseren. Het is uiteraard ook geen big-budgetfilm. We mogen heel tevreden zijn in Vlaanderen met het VAF, en dat zeg ik niet om reclame te maken. Italianen hebben die financiële steun bijvoorbeeld niet. En ik heb natuurlijk een producent met een goede naam (Peter Krüger, red.), een belangrijke steun."
Wat het Film Fest Gent betreft: spelen er nog Belgische films die u graag zou zien?
"Nathalie Basteyns’ film zou ik graag zien (‘Façades’, red.). Ik kijk ook uit naar de film van Peter Krüger (Krüger kocht begin dit jaar de filmrechten voor ‘The Age of Magic’, de roman van Booker Prize winnaar Ben Okri, red.). Maar ik moet eerlijk zijn: ik heb Film Fest Gent niet helemaal uitgepluisd en heb het opzettelijk aan mij voorbij laten gaan, omdat ik wist dat ik met een baby van een paar maanden oud zou zitten. Zo heb ik nu minder spijt dat ik dingen moet missen."
Wat zijn concreet uw toekomstplannen als regisseur?
"Met ‘Rabot’ ben ik al zodanig lang bezig dat ik ernaar verlang om het af te sluiten; zo gaat dat dan. Ik zou graag een kortfilm maken, iets met fictie en misschien ook een nieuw idee voor een documentaire uitwerken."
Uw favoriete genre.
"Ja, maar net daarom kijk ik er misschien naar uit om eens aan fictie te beginnen: het is een zeer gecontroleerd genre, en je hebt alles zelf in handen. Bij ‘Rabot’ gebeurde het op een draaidag wel eens dat de personages afzegden nadat ik ze zelf had moeten opbellen: 'Ja meiske, ‘t gaat toch niet gaan, want ik heb nog vanalles te doen.' Eens fictie zie ik dus wel zitten, ja."
Reacties
(Geen onderwerp)
Reactie toevoegen